Selecteer een pagina

Wanneer we ons niet fijn voelen, bijvoorbeeld omdat we bang zijn dat er iets gaat gebeuren wat we niet willen, voelen we dat in ons lichaam. We ervaren dan een zeurende buikpijn, of een knellende brok in onze keel, of steken in ons hartgebied. Dat noem ik ‘psychologische pijn’, omdat die pijn vaak gepaard gaat met een gedachte of een reeks gedachten. Meestal herhalen die gedachten zich, alsof we in kringetjes ronddraaien die niet te stoppen zijn. Het zijn vaak bekende gedachten, bekende verhalen die we onszelf vertellen. Verhalen die we als kind al kenden. Als er bijvoorbeeld iemand iets kritisch tegen ons zegt, kunnen we zomaar ‘in iets ouds schieten’ en ons schuldig voelen, of niet goed genoeg, of dom. Reken maar dat dat pijn doet.

Vaak hebben we de neiging om bij psychologische pijn weg te gaan. We zoeken afleiding. Of we maken onszelf wijs dat het allemaal wel meevalt. Of juist dat het té erg is en dat we de pijn moeten verdoven met drank, sigaretten of een ander verslavend middel. Tegelijk zoeken we naar vervangende, ‘betere’ gedachten. Allemaal in een poging om weg te blijven bij de werkelijkheid. En als er iets onmogelijk is, is het wegblijven bij de werkelijkheid.

De werkelijkheid is simpel: we ervaren pijn. Die pijn mag er eigenlijk niet zijn, vinden we, want we horen ons altijd goed te voelen. Maar dat kán helemaal niet, dat is niet realistisch. Geen licht zonder donker, geen warm zonder koud.

Liever geloven we onze gedachten dan dat we gewoon de pijn toelaten. Door onze innerlijke pijn stelselmatig te ontkennen of ons ertegen te verzetten, veranderen we die pijn in een monster. We horen een monster brullen in de kelder en we houden de deur angstvallig op slot, duwen onze oren dicht en zingen heel hard ‘la la la!’ We ontkennen het monster, bang als we zijn dat het ons wat wil aandoen. Maar het monster wil maar één ding: onze aandacht. Het wil gezien en gehoord worden. Of, als we de metafoor terugvertalen: de pijn wil gevoeld worden in ons lichaam, precies daar waar het wringt, knelt of steekt. Meer niet. We hoeven er geen gedachten aan vuil te maken en er alleen maar bij te blijven. Met mededogen voor onszelf, voor het bange kind in onszelf.

Pijn is ervaring. Soms lijkt het weg, maar het duurt nooit lang voor het er weer is. Het veronderstelde monster blijft roepen totdat we de moed opbrengen om de keldertrap af te dalen en hem aan te kijken. Op dat moment brengen we de pijn vanuit het onveilige (denkbeeldige) verhaal over verleden en toekomst naar het veilige (echte) heden. Alsof we het bange kind op schoot nemen. Onze liefdevolle aanwezigheid is genoeg om het kind – onszelf dus – te kalmeren. Het monster is hooguit nog een hondje of poesje, dat vredig in slaap valt onder de strelende aandacht van onze hand.